Edgar-Pierre Jacobs, van de opera naar de strips
Edgar P. Jacobs wordt geboren op 30 maart 1904. Hij had twee levens. Het tweede, dat van stripauteur, begon toen hij 40 was. Het eerste wijdde hij aan zijn levenslange droom: opera.
Wanneer de Duitse bezetter in 1942 de Amerikaanse strip Flash Gordon verbiedt, mag de auteur die op zijn manier voltooien, zodat de lezer niet met losse eindjes achterblijft. In 1943 leert hij Hergé kennen. Die nam hem aan als inkleurder en decortekenaar. Beiden blijven hun hele leven lang bevriend. Jacobs werkt mee aan de omschakeling van Kuifje van zwart-wit naar de nieuwe vierkleurendruk. Twee nieuwe albums, De 7 Kristallen Bollen en De Zonnetempel dragen zijn stempel. Hij tekent ook reclame en werkt tot in 1946 mee aan het blad Bravo. Dat jaar verschijnt op de achterkant van het weekblad Kuifje het eerste verhaal van de Avonturen van Blake en Mortimer, namelijk Het Geheim van de Zwaardvis. Hoewel hij beroepshalve prima met Hergé opschiet, besluit hij in 1947 om zich volledig aan zijn werk te wijden.
Voortaan eisen Blake en Mortimer al zijn aandacht op. Het duo, gevormd door die ex-militair (Sir Francis Blake) en de vermaarde professor kernfysica (Philip Mortimer), legt beslag op hem tot aan zijn dood. Jacobs was eenzelvig, accuraat, goedgedocumenteerd en een pietje-precies, zodat zijn platen voor het weekblad geregeld te laat binnenkwamen. Een album dat af is en realistische sciencefiction lagen hem na aan het hart. Zeven nieuwe avonturen zien het daglicht: Het Mysterie van de Grote Piramide, Het Gele Teken, Het Raadsel van Atlantis, S.O.S. Meteoren, De Valstrik, Het Halssnoer van de Koningin en De 3 Formules van Professor Satō.
Het compacte en stoere universum van Jacobs blijft inspireren. Hoewel amper acht avonturen af waren toen hij stierf, nemen anderen de fakkel over. Jean Van Hamme, André Juillard, Yves Sente: jaren na zijn officiële dood is E. P. Jacobs nog niet helemaal dood.
Zijn memoires (Un Opéra de Papier) verschijnen in 1981. Edgar-Pierre Jacobs overlijdt op 20 februari 1987, in zijn woning in de Ruelle du Bois-des-Pauvres in Lasne. Sindsdien rust zijn lichaam in een monumentale grafkelder op de gemeentelijke begraafplaats, onder een beeld in de vorm van een sfinx, een verwijzing naar zijn album Het Mysterie van de Grote Piramide en naar zijn liefde voor geschiedenis, egyptologie en, wellicht, raadsels.