Amerikaanse humanitaire hulp voor ‘arm klein België’

29/03/2018

De inval van het Duitse leger in België in augustus 1914, de heldhaftige verdediging van de fortificaties rond Luik door het Belgische leger tegen een massale Duitse aanval, gekoppeld aan de afschuwelijke afslachting van Belgische burgers en het misdadige in de as leggen van de middeleeuwse universiteitsbibliotheek van Leuven door de invallers, dat alles schetste een bloedig portret van de Duitse wreedheid, zo schokkend voor tal van Amerikanen. Belangrijke Amerikaanse kranten schilderden België af als een modern Sparta en vergeleken zijn koning, Albert, met koning Leonidas.

De bezetting van bijna het hele grondgebied, behalve de Ieperboog, en de continentale blokkade afgekondigd door Groot-Brittannië terwijl België voor driekwart aangewezen was op invoer voor zijn bevoorrading, brachten algauw ernstige voedselschaarste en het risico op algemene hongersnood teweeg. Om dat drama te voorkomen zet een Amerikaans mijningenieur met een goed hart, Herbert Hoover, een organisatie voor humanitaire hulp op poten, de Commission for Relief in Belgium, die een ongeziene bevoorradingscampagne in door de Duitsers bezette gebieden in België en Frankrijk organiseerde.

Tot voor kort beseften deskundigen van de Eerste Wereldoorlog doorgaans niet de humanitaire dimensie van de Amerikaanse ‘inzet’ in het conflict. Voortaan bestuderen historici stelselmatig de aard van humanitaire hulp tijdens de oorlog. Naastenliefde bracht de Verenigde Staten ertoe zich in de Eerste Wereldoorlog te mengen, zette hun koers uit en fluisterde president Woodrow Wilson in wat hij met die oorlog wilde bereiken, namelijk ‘kleine landen’, zoals België en Servië, te beschermen tegen de plunderingen van de invasietroepen.

‘Arm, klein België’ / 'Poor little Belgium': terugkerend thema in de anti-Duitse propaganda van de Verenigde Staten; zelfs in 1917, na hun ontscheping in Saint-Nazaire kregen de toekomstige strijders van Uncle Sam films te zien over de invasie van België.