Kunnen de KU Leuven en de Plantentuin van Meise onze eetbanaan redden?
Schimmelziektes hebben het gemunt op de Cavendish, vrijwel het enige bananenras dat in Europa wordt verkocht. Twee Belgische wetenschappers zoeken in het Australische regenwoud genetisch materiaal dat via kruising en selectie een sterkere variant kan opleveren.
De meeste bananen die we vandaag kopen, stammen af van een plant die bijna 200 jaar geleden werd geteeld in de serres van landhuis Chatsworth House in het Engelse graafschap Derbyshire. Die zogeheten Cavendish-bananen zijn genoemd naar William Cavendish, de 6e graaf van Devonshire (1811-1858), wiens tuinman een stek op het landgoed plantte. In de lente van 1836 stonden er meer dan 100 bananenbomen. De graaf gaf enkele planten mee met missionarissen en zo raakten ze verspreid in de wereld.
Nu wordt die gekweekte Cavendish in alle bananenproducerende regio’s, namelijk Azië, Afrika en Zuid-Amerika, bedreigd door de gevreesde en moeilijk te bestrijden bodemschimmel Fusarium, verantwoordelijk voor de panamaziekte. Hij dringt via de wortels binnen en de plant sterft af. Zelfs decennia later zitten er soms nog sporen van de schimmel in de grond. Potentieel desastreus voor de nakomelingen en de telers, zeker in monoculturen, maar door strenge voorzorgsmaatregelen verspreidt de schimmel zich gelukkig langzamer. Maar toch.
In de verzamelde zaden, bladeren en stengels van de wilde oermoeder van onze banaan in Australië hopen de wetenschappers genen te vinden om resistentie te kweken tegen schimmels, bacteriën, virussen en droogte.