In hun hoogdagen bruisten ze van godvruchtigheid, ingetogenheid maar ook van materiële activiteit. Wie nu over de geplaveide straten, pleinen en grasvelden van de meeste begijnhoven kuiert, wordt vooral getroffen door de fraaie architectuur, feeërieke sfeer en zalige rust.
Na het Verdrag van Verdun in 843 verzeilde de Kerk in een zware crisis. Pas in de 11e eeuw trad geleidelijk het herstel in. Tegelijk stak een nieuwe spiritualiteit de kop op. Uit het Oosten brachten de kruisvaarders verhalen mee van anachoreten, kluizenaars die in afgelegen gebieden een teruggetrokken bestaan leidden. Velen keerden echter niet terug van de kruistochten, wat dan weer een vrouwenoverschot in onze streken veroorzaakte. Hier liggen de vroege wortels van de ontluikende begijnenbeweging. Van een apostolisch en evangelisch ideaal bezielde vrouwen namen bij ons hun intrek in een enge kluis, meestal aangebouwd tegen een kerk of gasthuis. Door een klein luik kregen ze voedsel en drank toegestopt. Ze konden er hun religieuze verdieping en onthechting ten volle beleven.
De middeleeuwse maatschappij bood weinig kansen aan ongehuwde vrouwen en weduwen. Begin 13e eeuw raakten de kloosters oververzadigd en uiteindelijk was er ook een tekort aan kluizen. Geleidelijk zochten gelijkgezinde vrouwen steun en aansluiting bij elkaar, zoals in een woning die ze samen huurden, waar ze zich aan hun caritatieve inzet konden overgeven. Ze wilden niet definitief de lekenstaat verzaken. De Kerk stond argwanend tegenover ongebonden en dus moeilijk controleerbare lekenvrouwen. Om geloofsdwalingen te bezweren, vaardigde ze in 1215 een ban uit, die in bijna heel Europa leidde tot het verdwijnen van de begijnenbeweging. Ook in het huidige Wallonië, waar ze in het prinsbisdom Luik nochtans was ontstaan. Maar het huidige Vlaanderen, meer bepaald het oude graafschap Vlaanderen en het hertogdom Brabant, ontsnapten aan de ban. De beweging overleefde er en kwam zelfs tot bloei. Waarom? Omdat de uitgesproken verstedelijking in deze gebieden ook al een eind had gemaakt aan het zwervende en ongestructureerde bestaan van de begijnen. Bovendien prezen de bisschoppen in de Zuidelijke Nederlanden de rechtgelovigheid van de begijnen in hun diocees. Tot slot evolueerde het losse woonverband naar een ommuurde ‘stad in de stad’, een zelfstandige parochie met eigen regels, rechten, bezittingen, inkomsten en een pastoor.
Door de eeuwen heen wisselde het succes van het begijnenwezen op het ritme van ziekten, oorlogen, economische neergang, perioden van rust en welvaart. De Contrareformatie in de 17e eeuw luidde de laatste grote bloei in, met tal van schenkingen aan de hoven en een spectaculaire stijging van het aantal intredingen. Stenen huizen vervingen die van hout en leem; veel gotische kerken kregen een uitbundig barok interieur. Momenteel hebben de meeste begijnhoven een sociaal-culturele bestemming.
In 2013 stierf het allerlaatste begijntje ter wereld, Marcella Pattyn, op 92-jarige leeftijd in Kortrijk.
13 beguinages: Brugge, Dendermonde, Diest, Gent (Klein Begijnhof), Hoogstraten, Kortrijk, Leuven (Groot Begijnhof), Lier, Mechelen (Groot Begijnhof), Sint-Amandsberg, Sint-Truiden, Tongeren, Turnhout