Vanuit het beroemde venster van zijn werkkamer in Het Lijsternest beeldde de talentvolle, geprezen en gelauwerde schrijver het leven uit. Daar vond hij het juiste evenwicht tussen afzondering en voeling met zijn universele thema’s, geworteld in de klei van Zuid-West-Vlaanderen.
Op 3 oktober 1871 wordt in het dorpje Heule, bij Kortrijk, Frank Lateur geboren. Zijn studiejaren bij de ‘nonnekens’ en op de gemeenteschool brachten de belhamel boordevol kattenkwaad niet veel bij. Op aansporen van zijn beroemde oom, priester-dichter Guido Gezelle, ging hij in 1883 naar het Sint-Jan-Berchmanscollege in Avelgem. Daar borrelde zijn schrijftalent op. Voor hij intern werd, verbleef hij korte tijd als externe leerling bij twee ongehuwde ooms die bakker in het dorp waren. Een belangrijke fase in zijn leven, want hij kwam er in contact met de bakkersstiel. De kneepjes van het ambacht zou hij echter later leren bij onder meer Jantje Verdure in Heule, tegelijk ook de titel van een novelle gepubliceerd in zijn roman Dorpsgeheimen I uit 1904. Toen hij veertien was, liet hij de school achter zich. Van 1887 tot 1905 combineerde hij in de overgenomen zaak van zijn ooms in Avelgem schrijven met brood- en banketbakken. Hij ontpopte zich tot een reislustige autodidact die vreemde talen leerde, Franse, Duitse, Engelse, Noorse en Russische literatuur las en vertaalde, schetsen, gedichten en toneel schreef, toneel regisseerde, een begenadigd fotograaf werd en zelfs feesten en stoeten organiseerde. Na zijn huwelijk in 1905 verhuisde Stijn Streuvels, het pseudoniem van Frank Lateur, naar Het Lijsternest, zijn nieuwbouwwoning in Ingooigem waar hij tot aan zijn dood op 15 augustus 1969 nog uitsluitend van zijn pen leefde. Nu museum en schrijversresidentie.
Streuvels liet een omvangrijk oeuvre na, hoofdzakelijk naturalistische en later realistische verhalenbundels en romans over de kleine man die vecht tegen het noodlot. Zijn visie op de mens evolueert van het uiterlijke naar het innerlijke, waar de mens achtereenvolgens in strijd is met de natuur, de evenmens, zichzelf en zijn hartstochten. Aanvankelijk hanteert hij een decoratieve sterk dialectisch getinte taal die langzaam overgaat in een soberder Nederlands. Tot zijn hoogtepunten en klassiekers worden vooral gerekend: Lente (1899), De oogst (1901), Langs de wegen (1902), Jantje Verdure (1904), De vlaschaard (1907), Het leven en den dood in den ast (1926), De teleurgang van de Waterhoek (1927) en zijn autobiografische In levende lijve (1966). Hij werd vooral vertaald naar het Frans, Duits, Russisch en andere Slavische talen en Engels.
In de loop van zijn lange carrière ontving Stijn Streuvels tal van prijzen en eretekens voor zijn bijdrage aan de Nederlandse literatuur.