Wetenschappelijk onderzoek op het gebied van archeologie en de eigenlijke egyptologie blijft niet achter bij de industriële bloei in Egypte in de 19e en 20e eeuw. Hier duikt onder andere de beroemde naam op van egyptoloog Jean Capart, geboren op 21 februari 1877 in Brussel en daar op 26 juni 1947 overleden. Hij wordt beschouwd als de grondlegger van de Belgische egyptologie. Deze nieuwe discipline zet haar eerste bescheiden stapjes in Luik, meer dan een eeuw terug, in 1902: Jean Capart mag een vrije cursus geven die gewoon ‘Egyptologie’ heet en geen diploma oplevert. In 1900 reist hij voor het eerst naar Egypte, waar hij in enkele jaren uitgroeit tot een markant Egyptekenner. Hij was conservator van de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis in Brussel, maar toch vooral een kunsthistoricus met terreinervaring en auteur van heel wat naslagwerken over archeologie. Zijn internationale reputatie was van die aard dat hij vlak voor zijn dood voorzitter werd van de Association Égyptologie Internationale en dat Egypte hem zelfs de directeurstoel van de Oudheidkundige Dienst aanbood!
Zijn lange zwarte baard deed deze wetenschapper zo opvallen dat hij onze twee grootmeesters van de 9e kunst inspireerde: bij Edgard P. Jacobs stond hij model voor doctor Grossgrabenstein, een archeoloog met een passie voor de faraonische beschaving, die een hoofdrol speelt in Het Mysterie van de Grote Piramide. Hergé maakte van hem professor Hippolytus Bergamot in de De 7 Kristallen Bollen en laat hem in De Zonnetempel figureren als kenner van precolumbiaanse beschavingen, die samen met zijn onfortuinlijke reisgenoten het slachtoffer wordt van de mysterieuze vloek van een Incakoning. De gelijkenis met het lot van Lord Carnarvon, de ontdekker van het graf van Toetanchamon, is treffend.
Als u het goed vindt, keren we na deze kanttekening terug naar de echte Jean Capart. In 1937 krijgt hij de concessie van El-Kab, in Opper-Egypte, op 90 km ten zuiden van Thebe en 32 km ten zuiden van Esna. Nu nog doen het Egyptologisch Genootschap Koningin Elisabeth en de Koninklijke Museua voor Kunst en Geschiedenis er onderzoekswerk. De vindplaats is van groot historisch belang: het was het centrum van de cultus van de godin Nekhbet, die zeker teruggaat tot de tijd van de piramiden. Ze werd meestal afgebeeld als een gier die met gespreide vleugels de farao beschermt. Op deze immense, weliswaar zwaar gehavende, site zijn sporen zichtbaar van alle opmerkelijke opeenvolgende tijdperken van de Egyptische geschiedenis tot de Grieks-Romeinse overheersing. Er zijn een grote omwalling van ongebakken kleistenen, tempelfunderingen die door de eeuwen heen laag voor laag zijn bijgebouwd, restanten van een dorp uit een later tijdvak en, buiten de omwalling, veel graven, heiligdommen en oude rotstekeningen.
Jean Capart kreeg steun uit erg bijzondere hoek: van de koninklijke familie, en meer bepaald van koningin Elisabeth, die dol was op egyptologie. Met hem als gids stond de koningin als een van de eersten, op 18 februari 1923, voor het graf van Toetanchamon. Ook stond ze aan de wieg van de Egyptologische Stichting Koningin Elisabeth, nu het Egyptologisch Genootschap Koningin Elisabeth, dat nog altijd egyptologisch onderzoek aanmoedigt. De fakkel werd later overgenomen door wijlen koningin Fabiola, die de archeologische missie in El-Kab aanzienlijk steunde.