Henry van de Velde
“Van de Velde, tegenstander van overdreven ornamentering, was niet de meest geliefde kunstenaar van zijn tijd. Zijn werk toont aan hoezeer de geschiedenis hem onrecht aandoet.” Jean-Pierre Stroobants, correspondent van Le Monde in Brussel.
Henry Clemens van de Velde, de Belgische kunstenaar - eerst schilder, dan architect en ontwerper - werd op 3 april 1863 in Antwerpen geboren. Al voor de Europese eenmaking werkte hij in vijf verschillende landen, was hij erg bereisd ondanks de twee wereldoorlogen en onderhield hij een bevlogen persoonlijke carrière. Aan het begin van de twintigste eeuw speelde hij een beslissende rol op vlak van architectuur en sierkunsten, voornamelijk in Duitsland.
Henry van de Velde vatte een studie schilderkunst aan in 1880. Hij volgde lessen bij Charles Verlat aan de Kunstacademie in Antwerpen en bij Émile Auguste Carlolus-Duran in Parijs. Als aanhanger van de neo-impressionistische stijl werd hij in 1889 lid van de kunstenaarsgroep 'De Twintig' in Brussel. Vanaf 1892 liet hij de schilderkunst achter zich en richtte zich op decoratie en architectuur. Zijn eigen huis, Bloemenwerf in Ukkel, is geïnspireerd door de Arts and Crafts, een hervormingsgezinde kunstbeweging op gebied van architectuur, decoratieve kunsten, schilderkunst en beeldhouwkunst, ontstaan in Engeland in de jaren 1860 en ontwikkeld in de jaren 1880-1910, aan het einde van het Victoriaanse tijdperk. Van de Velde kan gezien worden als grondlegger van de modern style, de Angelsaksische tegenhanger van de Frans-Belgische art nouveau.
De kunstenaar ontwierp ook interieurs en meubels voor de tentoonstelling van kunsthandelaar Samuel Bing, 'art nouveau', in 1895 in Parijs. Art nouveau was een populaire kunststroming aan het einde van de negentiende eeuw, gebaseerd op de vloeiende zweepslaglijn. Het was een snelle, abrupte beweging, ontstaan als reactie op de excessen van de industrialisatie en de overmatige reproductie van grote stijlen; een korte en krachtige stroming die zich meteen internationaal ontwikkelde. Hoewel de nuances verschillen van land tot land, zijn de hoofdcriteria gelijk: art nouveau wordt gekenmerkt door inventiviteit en ritme, kleur en versieringen die wat gevoeligheid in het alledaagse interieur brengen. De stijl is geïnspireerd op Japanse gebruiken, waarbij natuur een ereplaats krijgt - zowel fauna als flora - en waarin ook de moderne, vrije en sensuele vrouw vertegenwoordigd is. Het is een totale kunst die alle beschikbare ruimte inneemt, de grenzen tussen grote en kleine kunst neerhaalt en nieuwe materialen en technieken eer aandoet.
Van de Velde was een van de eerste architecten en meubelontwerpers die werkte in de abstracte stijl met ronde lijnen die kenmerkend zouden worden voor de art nouveau. Voor hem kwam ornament op een 'rechtmatige' plaats; “vorm volgt functie”, beweerde hij, “de vorm spruit voort uit de functie”, een vorm die in de loop van de tijd steeds verfijnder werd, “Een lijn is een kracht”: een maxime dat een helder licht op zijn carrière werpt. Versieringen moesten abstract zijn.
In april 1894 huwde hij met Maria Sèthe, schilderes en pianiste, uit een Duitse familie. Het jaar daarna financierde zijn schoonmoeder, Louise, Villa Bloemenwerf in Ukkel, hun eerste huis.
In diezelfde periode zette van de Velde ook zijn productieatelier voor meubelen en decoratie-elementen op, maar zijn slechte zakeninstinct zorgde al snel voor het failliet van de zaak. In 1900 vertrok hij naar Berlijn.
Waarom naar Duitsland, waar hij bekendheid verwierf? Duitsland was in die tijd het land met de meeste moderniteitszin in Europa. De grootste moderne kunstverzamelaars van die periode waren Duits, terwijl in België en Frankrijk een conservatiever klimaat heerste.
Dankzij zijn vriend Harry Kessler vestigde van de Velde zich op vraag van de groothertog van Saxe-Weimar-Eisenach in 1902 in Weimar. De groothertog rekende op hem om het prestige van de stad van Goethe en Liszt te vergroten. Hij gaf van de Velde de taak om de sierkunsten nieuw leven in te blazen. Die doorkruiste de regio en bracht er onder andere de keramiekkunst, het tapijtwerk en het meubelvlechten opnieuw op gang: hij ontwierp rotanmeubelen die erg in trek waren in Berlijn. In 1907 stichtte hij de school van Weimar, die in 1919 veranderde in Bauhaus onder directie van Walter Gropius die door van de Velde zelf werd aangeraden. Hij richtte in de stad ook het Nietzsche-archief op. Tijdens de Eerste Wereldoorlog reisde van de Velde naar Zwitserland, waar hij een artiestenkolonie wilde oprichten. Hij liep steeds over van ideeën. In 1919 werd hij door Helene Kröller-Müller in Nederland uitgenodigd waar hij in Otterlo het prachtige museum in de duinen ontwierp, dat vandaag nog te bezichtigen is. Nadat Helene Kröller-Müller al een aantal architecten contacteerde maar niet tevreden was, raadde de Nederlandse architect Berlage haar Henry van de Velde aan. Zijn sterkte was het ontwerp van een museum in functie van de kunstwerken. Aan het einde van de Eerste Wereldoorlog werd de situatie in Duitsland onhoudbaar en verliet Henry van de Velde Weimar om een aantal jaar in Zwitserland te verblijven.
Eind 1925 keerde hij, niet geheel probleemloos, naar België terug. Zijn verblijf in Duitsland tijdens de oorlog werd hem aangewreven. Van de Velde kon echter rekenen op de gewichtige steun van koningin Elizabeth, die Albert I kon overtuigen om van de Velde te laten terugkeren. Die stichtte vervolgens de school van Ter Kameren, een school voor decoratieve kunsten naar het voorbeeld van Bauhaus, die een nieuwe generatie ontwerpers zou opleiden en België in haar economische herleving zou helpen.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd hij aangesteld als directeur van de afdeling architectuur van het Commissariaat-Generaal voor 's Lands Wederopbouw. Aan het einde van de oorlog werden die dienstjaren hem ernstig verweten en van de Velde werd beschuldigd van collaboratie. Ondanks zijn vrijspraak emigreerde hij na het overlijden van zijn echtgenote vrijwillig naar Zwitserland. Van 1947 tot 1957 woonde hij met zijn dochter Nele in Oberägeri, waar hij tot aan zijn overlijden op 94-jarige leeftijd aan zijn memoires werkte.
In Gent prijkt van de Veldes Boekentoren, de universitaire bibliotheek, en in Brussel zijn een aantal van zijn huizen te vinden: huis Wolfers, waar vroeger de Stoclets woonden en tegenwoordig verzamelaar Herman Daled; huis Gréghoire in Ukkel en zijn eigen woning in Tervuren.