Carnavalsgekte slaat weer toe in België

21/01/2019

Carnaval is zo’n periode dat lachen met anderen makkelijker wordt toegestaan en dat de zorgen even aan de kant kunnen. Massa’s mensen trekken verkleed en met maskers op in optochten door de stad, terwijl ze lustig en luidruchtig de spot drijven met de gevestigde orde, confetti en allerlei lekkers gooien, aangevuurd door drommen toeschouwers.

De verre voorloper van het huidige carnaval was echter een feest dat in het teken van de natuur stond. De winter had z’n beste tijd gehad, de lente kwam schuchter om de hoek kijken. De mensen zetten dierenmaskers op, als symbool van de goddelijke kracht van de heilige dieren, om de boze wintergeesten en de duisternis te verjagen, het zonlicht weer te laten schijnen en de natuur tot leven te wekken.

In de middeleeuwen hanteerde de katholieke kerk strenge vastenvoorschriften gedurende 40 dagen voor Pasen. Vlees, eieren … mochten niet worden genuttigd. Versterving heet dat of carne vale (vaarwel, vlees!) in het Latijn. Daarvan is mogelijk het woord ‘carnaval’ afgeleid. De vastenperiode werd ingeluid met Aswoensdag, maar de drie ‘vette’ dagen daarvóór was het toegestaan nog ’s alles uit de kast te halen! Tegenwoordig maken de data en de duur niet meer uit en wordt er zelfs na Pasen links of rechts nog stevig op los gevierd.

Sommige Belgische steden hebben een stevige reputatie opgebouwd qua carnaval, waarbij ieder haar eigen accenten legt. Dan denken we uiteraard aan Aalst en Binche, maar ook Maaseik, Malmédy en Eupen hoeven niet onder te doen. Niks beters natuurlijk dan het zelf te komen meemaken. Ziehier het programma:

Aalst: praalwagens, dansende carnavalisten, losse groepjes die de actualiteit op de korrel nemen, de bezemdans en bezemworp, de Ajuinworp, de Dag van de Voil Jeanetten (= mannen getooid in niet al te flatterende vrouwenkleren, een bontjas en vaak met een lampenkap als hoofddeksel. Ze dragen attributen mee als een kinderwagen, een kapotte paraplu en een vogelkooi met daarin een haring én een portie onversneden Oilsjterse geestigheid), de popverbranding.

Maaseik: oudwijverbal, straatcarnaval, Kloontjesstoet (= clownstoet)

Binche: Spaanse wortels, gebochelde Gilles, hoge bepluimde hoeden, sinaasappelenworp, trommelaars, de soumonces, La Nuit des Trouilles de Nouille, rijkuitgedoste en elegante dansgroepen, verkoop van ansichtkaarten en bloemen voor liefdadigheid, de rondedans van de vriendschap, vuurwerk, dolle farandole …

Malmédy: cwarmê (= carnaval), verklede en gemaskerde kinderen en volwassenen,  kinderbal, de trouv’le (= prins-carnaval), processiemars, humoristische stoet, fakkeloptocht, dansfeesten, de Danse de la Haguette, praalwagens, muziekkorpsen, de hape-tchâr (= een soort uitrekbare, grote, houten schaar), wildemannen, harlekijnen, langneuzen en pierrots, uitbundige gemaskerde koppels, satirische wagenspelen, popverbranding

Eupen: Rosenmontag, carnavalgebruiken van het nabije Duitse Rijnland, Kappensitzung, de Büttenredner, een bont en afwisselend spektakel met pierrots, bloemenkinderen, sneeuwmannen, fraai uitgedoste landsknechten, schoorsteenvegers, brokkenpiloten, tweebenige olifanten, zeerovers, junglebewoners, ballonvaarders, vlinders, reuzenkikkers …