Félicien Rops, de kunstenaar die opschudding verwekt
Schilder, etser, tekenaar, illustrator, graveur en opruier Félicien Rops, geboren op 7 juli 1833 in Namen, is ongetwijfeld een van de meest diabolische kunstenaars van zijn generatie.
In 1851 gaat Rops aan de Université libre de Bruxelles een kandidatuur Filosofie volgen, ter voorbereiding van zijn rechtenstudie. Hij ontmoet er meerdere vrienden uit Namen en legt nieuwe contacten, waarvan die met schrijver Charles De Coster het hechtst is. Algauw voelt hij zich thuis in de actiefste studentenkringen: de Société des Joyeux en de Cercle des Crocodiles. Hij wordt er de vaste tekenaar en leert met succes de steendruktechniek. Twee jaar later treedt hij toe tot het Atelier libre Saint-Luc, een van de trefplaatsen voor Brusselse kunstenaars waar avant-garde-ideeën werden uitgewisseld. Hij ontmoet er Artan, Dubois, Charles De Groux, Constantin Meunier … toekomstige voorvechters van het realisme in België.
‘Rops suis, vertueux ne puis, hypocrite ne daigne’ (‘Ik ben Rops, deugdzaam zijn kan ik niet en hypocriet wil ik niet’). Dit credo zal de Belgische artiest zijn leven lang huldigen. Zijn werk en levensstijl weerspiegelen zijn vrije geest en creativiteit die zijn tekeningen, gravures en illustraties kenmerken.
Félicien Rops, uitzonderlijk graveur en tekenaar, geeft vrouwenlichamen ongemeen modern weer en anticipeert erop. De artiest gooit de conventies van zijn tijd overboord. Zijn mise-en-scènes zijn een en al humor, tederheid en brutaliteit, een feest voor het oog van de toeschouwer. De titels van zijn creaties kan je nauwelijks onschuldig noemen en getuigen van een verbeeldingskracht die de conventies overstijgt. Geen onderwerp is taboe. De dood noch de Heilige Schrift, die vanuit een heel aparte invalshoek wordt getoond, namelijk een Sint-Antonius geconfronteerd met de vleselijke verlokkingen. Rops leefde in een geblokkeerde samenleving, waar de nette bourgeosie de gevestigde waarden prees die hun principes kracht bijzetten, zoals uiterlijke schijn en bezit. Het heersende conformisme verstikte hem en algauw exploreerde zijn werk, vooral zijn ‘naakten’, de keerzijde van de bourgeoisfaçade. Rops kleedde de vrouw uit niet om haar te besmeuren, maar om haar levenskracht te vieren tegenover de doodskracht van een establishment dat weggedoken zit in economische zekerheden en morele of religieuze dogma’s. In zijn tijd stond seks gelijk aan schandaal, door het puritanisme opgelegd door de heersende klasse; Rops maakt er gretig gebruik van en wil in geen geval een artiest zijn die getolereerd wordt in een intolerante samenleving.
Op 28 juni 1857 trouwt Rops met Charlotte Polet de Faveaux, de dochter van een rechter uit Namen, die hij kent van op de universiteit. Ze wonen achtereenvolgens in Namen, Brussel en op het kasteel van Thozée, bij Mettet, in een landhuis dat Charlotte van een overleden oom heeft geërfd. Rops nodigt tal van kunstenaars en vrienden uit op het domein, zoals Charles Baudelaire. ‘Baudelaire is de man die ik het liefst wil leren kennen. We hebben elkaar ontmoet in een vreemdsoortige liefde […]: de passie voor het skelet’, vertrouwt Félicien Rops toe aan de uitgever van Baudelaire, de Fransman Auguste Poulet-Malassis. Dit schrijft de dichter van De Bloemen van het Kwaad in een brief aan Edouard Manet: ‘Rops is de enige échte artiest die ik in België heb ontmoet.’ Die ontmoeting tussen Baudelaire en Rops vindt plaats op 24 april 1864 in Namen en groeit uit tot vriendschap met wederzijdse bewondering.
Félicien Rops kwam voor het eerst in contact met het leven in Parijs toen hij journalist en schrijver Alfred Delvau ontmoette, begin jaren 1860. Het is ook Delvau die Rops voorstelt aan uitgever Auguste Poulet-Malassis, in 1863 in Parijs. Deze geeft de graveur allerlei opdrachten, voornamelijk aanstotelijke boekillustraties. In Parijs beweegt Rops zich in de kunstenaarskringen van het Café Guerbois en het Café Larochefoucauld, wordt hij ontvangen door Victor Hugo … Tal van zijn tijdgenoten zijn onder de indruk van zijn culturele bagage en zijn fenomenale geheugen. In 1866 geeft Poulet-Malassis Les Épaves uit, een bundel gecensureerde gedichten uit De Bloemen van het Kwaad. Rops maakt het frontispice en ontwerpt, in diezelfde Baudelairiaanse droomcontext De Dood op het Bal, De Dans van de Dood en andere Mors Syphilitica. Hij illustreert trouwens nog een topwerk van de Frans-Belgische literatuur Uilenspiegel: de Legende en de Heldhaftige, Vrolijke en Roemrijke Avonturen van Uilenspiegel en Lamme Goedzak in Vlaanderen en elders van zijn vriend Charles De Coster.
Rops vestigt zich definitief in Parijs, in 1874, waar hij samenwoont met Aurélie en Léontine Duluc, die hij zes jaar eerder ontmoette. Hij heeft de ene affaire na de andere, maar alleen zijn band met de twee zusters, naaisters van beroep, zullen duurzaam blijken. Later illustreert hij nog het werk van Jules Barbey d'Aurevilly, Joséphin Péladan, Félicien Champsaur en Stéphane Mallarmé.
Rops maakt in 1882 het aangrijpende vervolg op De Satanische Vrouwen: vijf aquareltekeningen, een aanloop naar de gravurereeks met tekst van de artiest die Joris-Karl Huysmans in Certains zal becommentariëren. Joséphin Péladan vindt het poëzie over de bezetenheid van de vrouw door de duivel, waar Rops zich tot Dürer verheft en tegelijk meer dan ooit Rops is. Pornocrates verwekt opschudding op de expo van Les Vingt in 1886. In 1896 loopt in Hôtel Drouot een overzichtstentoonstelling van zijn werk, gelijktijdig met de publicatie van een speciaal nummer dat het blad La Plume aan hem wijdt.
Rops begint met zijn gezondheid te sukkelen en werkt hoe langer hoe meer in de rustige omgeving van Demi-Lune, zijn huis in Essonne, bij Parijs. Hij geeft zijn pasie voor plantkunde de vrije loop en creëert nieuwe rozensoorten. In schilderen vindt hij zijn toevlucht. Hij sterft op 23 augustus 1898, in zijn huis, omringd door Léontine, Aurélie, zijn dochter Claire en zijn intiemste vrienden.
Zijn geboortestad heeft een museum aan hem gewijd: https://www.museerops.be/le-musee. Naast praktische info vindt u op de site zijn belangrijkste werk, zijn biografie …